Daar ik voor Dood niet stoppen kon- Because I could not stop for Death-
Deed hij ’t attent voor mij He kindly stopped for me-
Wij pasten Samen in de Koets- The Carriage held but just Ourselves-
Onsterfelijkheid ging mee. And Immortality.
We reden traag – Hij had geen haast We slowly drove- He knew no haste
En ik liet achter mij And I had put away
Mijn arbeid en mijn vrije tijd, My labour and my leisure too,
Zo Hoffelijk was Hij- For His Civility-
We gingen langs de School, gestoei We passed the School, were Children strove
Van Kinderen, in de Kring – At Recess- in the Ring-
Langs Velden Starend Graan – en langs We passed the Fields of Gazing Grain-
De Zon die Onderging – We passed the Setting Sun-
Of nee – Die ging langs Ons- Or rather- He passed Us-
Toen Dauw Kilte en huiver bracht- The Dews drew quivering and Chill-
Want enkel Tule- was mijn Sjaal- For only Gossamer, my Gown-
Mijn Jurk, maar Spinnerag – My Tippet- only Tule
We stopten voor een Huis dat leek We paused before a House that seemed
Een Zwelling van de Grond – A Swelling of the Ground-
Het Dak was nauwelijks te zien- The Roof was scarcely visible-
De Kroonlijst – in de Grond – The Cornice- in the Ground-
’t Is Eeuwen her – en toch voelt het- Since then- ’tis Centuries- and yet
Veel korter dan de Dag Feels shorter than the Day
Dat ik voor ’t eerst die Paarden wist I first surmised the Horses’ Heads
Naar Eeuwigheid op weg- Were toward Eternity-
Uit Emily Dickinson Gedicht 712 (ca 1862) Emily Dickinson Poem 712 (ca 1862)
Vertaling: Peter Verstegen Gedichten 1